102.003 Kaderrichtlijn Water 2014 (KRW)
Soort protocol
Onderzoeksmethode
Omschrijving protocol
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) richt zich op de bescherming van water in alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in het jaar 2015 een ‘goede toestand’ hebben bereikt en dat er binnen heel Europa duurzaam wordt omgegaan met water. Deze termijn kan worden verlengd met maximaal twee periodes van zes jaar, waarmee de uiterste datum op 2027 komt. De bescherming van alle wateren heeft zowel betrekking op rivieren, meren, kustwateren als op grondwateren.
Schema beoordeling
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) richt zich op de bescherming van water in alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in het jaar 2015 een ‘goede toestand’ hebben bereikt en dat er binnen heel Europa duurzaam wordt omgegaan met water. De beoordeling van de KRW is opgebouwd uit een groot aantal beoordelingen van chemische stoffen, fysisch-chemische parameters en het voorkomen van soorten van vier biologische groepen: macrofauna, vissen, waterplanten en algen.
De ‘Ecologische Toestand is opgebouwd uit de beoordelingen van de ‘Biologische kwaliteit’, de ‘Algemene Fysisch-chemische kwaliteit’, de ‘Overig relevante verontreinigende stoffen’ en ‘Hydromorfologie’. De biologische kwaliteit is meestal bepalend voor de ecologische kwaliteit. Alleen als die goed is, dan worden de beoordelingen van de fysisch-chemische kwaliteit en de kwaliteit van de overig relevante stoffen beschouwd voor het onderscheid tussen een (zeer) goede en een matige ecologische kwaliteit. Voor het onderscheid tussen een zeer goede en een goede kwaliteit moet ook de hydromorfologie goed zijn.
De kwaliteit van de overig relevante verontreinigende stoffen bevat de stoffen die per stroomgebied zijn vastgesteld.
Binnen de maatlatten en tussen de maatlatten wordt het ‘one out, all out’ principe toegepast: als één stof of één biologische maatlat niet voldoet, dan is het oordeel voor de maatlat onvoldoende. Daarmee geeft de KRW een streng oordeel over de Nederlandse kwaliteit.
Typering wateren
Bij de rapportage worden drie typen wateren onderscheiden op basis van de inrichting: natuurlijke, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen. Voor Nederland zijn met uitzondering van de Waddenzee vooral de laatste twee typen van belang. Alleen enkele beken, kleine rivieren en het Naardermeer zijn aangewezen als natuurlijk water, de overige waterlichamen zijn aangewezen als sterk veranderd. De kanalen en sloten zijn kunstmatige wateren, omdat ze altijd zijn aangelegd.
Doelen voor een biologische en fysisch-chemische kwaliteit.
Voor de biologische en fysisch-chemische kwaliteit zijn 5 klassen vastgesteld. Het doel is een goede en zeer goede toestand voor het waterlichaam.
Voor de natuurlijke wateren zijn deze doelen vastgesteld ten opzichte van de natuurlijke referentie, dit is de Zeer Goede Ecologische Toestand (ZGET), waarbij het oppervlaktewater zich in een natuurlijke situatie bevindt. Het doel voor een goede kwaliteit is de Goede Ecologische Toestand (GET). Bij sterk veranderde wateren kan door een andere inrichting van het watersysteem deze natuurlijke referentie niet haalbaar zijn. Per waterlichaam kan een lager doel vastgesteld zijn, de Goede Ecologisch Potentieel (GEP).
Voor de kunstmatige wateren is geen natuurlijke referentie opgesteld, maar een maximaal ecologisch potentieel (MEP), waarbij het doel de GEP is. Ook voor de kunstmatige wateren kan per waterlichaam een lagere GEP vastgesteld zijn.
Bestanden
102.003 – Kwaliteit van NL oppervlaktewater volgens de KRW
102.003 – Update richtlijn KRW 2014